Hij wacht elke dag bij de grote poort Maar de kans dat ze komen is maar klein Hij lacht naar elke auto die binnenkomt En hij huilt van geluk als zij het zijn Die ene keer in de veertien dagen Daar wacht ie op, zonder klagen Met een eindeloos geduld Het eeuwige verlangen wordt nooit vervuld Hij woont al twintig jaar op het paviljoen Maar dat zegt 'm niets, zo'n getal Hij moet elke dag z'n werk doen En meteen daarna zie je 'm al Staat ie weer heel bedeesd Te wachten, want hij weet niet meer Dat ze gisteren al zijn geweest Het eeuwige verlangen dat nooit geneest En zijn ouders zijn al lang bejaard Dus het duurt nog maar een poos Dan staat ie voor altijd tevergeefs Te zwaaien naar de auto's Bij de poort kun je 'm altijd zien Al zal hij binnenkort misschien Nooit meer huilen van geluk Het eeuwige verlangen