Tussen eeuwenoude muren Waar de schoonheid bloeit en geurt Waar men 't fluisteren der uren Bijna lijfelijk bespeurt In de laatste zonnestralen Roept het klokje mij naar 't lof Doch ik wil nog even dralen In mijn stille kloosterhof Daar u hier nu toch bent nodig ik u gaarne uit Om mijn bloemen en mijn vele plantjes te bekijken Roomse kervel, Engelgras en Benedictus-kruid Staan er prachtig bij zoals u ziet Bij die Paternoster-boom ziet u de Papenschoen Kandelaartjes, Monnikskap en Rozenkransje prijken Mijtertje en Slofje, die het ook uitstekend doen En allicht ontbreekt het Kaarsje niet Jammerlijk genoeg schiet ook het onkruid welig op Afgodskruid en Judaspenning zijn niet uit te roeien Heksenkrans en Tovernoot, Alruin en Duivelskop Wist ik maar vanwaar dat ontuig kwam Addertong, Menistenzusje, Galgenjong, Kalvijn Zouden in een kloostertuin niet mogen kunnen groeien Weet u dat hier Vrouwenharen voorgekomen zijn Zelfs een Scharrel en een Tripmadam Maar ik moet u nu verlaten Dadelijk begint het lof Anders kon ik blijven praten Want er is voldoende stof Dat verklaart waarom ik lieden Gaarne in mijn tuin ontvang Mocht u nog wat willen wieden Gaat u dan gerust uw gang