Dat 't kalverliefde was, ach man wat zegt dat Ik was zeventien en nooit verliefd geweest Totdat zij bij mij achterop zat Op de fiets naar het eindexamenfeest Ik zat vurig en langdurig stil te hopen Op n' geluk bij een ongeluk, een lekke band Zodat ik hand in hand met haar verder kon lopen Het bos lag open aan de overkant En ik dacht: Ik heb een mond die nooit gekust heeft En een kont die nooit meer rust heeft Zolang jij me niet die kans geeft Om te tonen wat ik kan Toe maak me man Maar ach die fiets die wou het niet begeven En op het feest was ik haar bij de deur al kwijt
Ik dacht ik maak meteen een einde aan m'n leven Of ik blijf maagd tot in de eeuwigheid Ik heb een mond die nooit gekust heeft En een kont die nooit meer rust heeft Zolang jij me niet die kans geeft Om te tonen wat ik kan Toe maak me man En toch is het gebeurd Vraag niet hoe, vraag niet waar Maar ik was mijn fiets al kwijt Op de terugweg met haar Met zeventien jaar... Ik heb een mond die nooit gekust heeft En een kont die nooit meer rust heeft Omdat ze mij steeds de kans geeft Te tonen wat ik kan Dat maakt me man Man wat een man