Voor de leider van het koor. Op de wijs van Een roerloze duif in de verte
Van David, een stil gebed, toen de Filistijnen hem in Gat hadden gegrepen
God, wees genadig, laat uw hart toch spreken
Ze volgen mij en ze bedreigen mij
De hele dag voel ik me opgejaagd
Waar ik ook ga, ze weten mij te vinden
Ik voel hun hete adem in mijn nek
Als ik bang ben, reken ik op u
Op God en op zijn woord – op hem vertrouw ik
Ik ben niet bang, wat kan een mens mij doen?
Hoor hen mijn woorden dag aan dag verdraaien
Ze tergen mij en laten mij niet gaan
Zitten me op de hielen, volgen mij
Om toe te slaan. En laat u hen ontkomen?
God, sla dat soort toch in uw woede neer
Rusteloos leef ik, nergens kan ik schuilen
Verzamel al mijn tranen in uw kruik
Is het niet bijgehouden in uw boek?
Als ik u roep, dan moet mijn vijand vluchten
Ik weet alleen dat God dicht bij mij is
Als ik bang ben reken ik op u
Op God en op zijn woord – op hem vertrouw ik
Ik ben niet bang, wat kan een mens mij doen?
Nu wil ik doen, God, wat ik u beloofd heb
Ik leef voor u en ik wil dankbaar zijn
U hebt mijn leven van de dood bevrijd
U maakt me los, zodat ik door mag lopen
En voor uw ogen leven in het licht
Als ik u roep
Als ik u roep
Als ik u roep
Als ik u roep
Dan moet mijn vijand vluchten
Ik weet alleen dat u dicht bij mij bent