's Morgens word ik wakker,
Met zo'n onbestemd gevoel,
Dan denk ik ach wat kan 't me schelen,
Ik laat de boel gewoon de boel:
Neem een doucheje,
Strijk een bloesje,
En ik hijs me in m'n broek,
En ik ga zomaar een middag bij m'n neefjes op bezoek
Zomaar een dag, zomaar een dag,
Waarin ik zelf alles mag.
Zomaar een dag, zomaar een dag,
En wat er ook gebeurt ik lach.
En al giet pijpestelen,
Moet ik al mijn dekens delen,
Of ze zeggen met zovelen
Dat ik nooit meer zingen mag.
Het kan me nu niet schelen,
Want het is zomaar mijn dag.
Of ik ben weer op visite,
Op de poef met thee en taart,
En ik zie mezelf al zitten,
Oh ik voel me net bejaard:
'k zeg excusie, met een smoesie,
Meid ik kom nog wel eens aan,
En ik pak de trein om 's middags naar de Apenheul te gaan.
Zomaar een dag, zomaar een dag,
Een dag waarin ik zelf alles mag.
Zomaar een dag, zomaar een dag,
En wat er ook gebeurt ik lach.
En al giet pijpestelen,
Moet ik al mijn dekens delen,
Of ze zeggen met zovelen
Dat ik nooit meer zingen mag.
Het kan me nu niet schelen,
Want het is zomaar mijn dag.
Als ik 's avonds thuiskom, na zo'n dag dat alles mocht, dan heeft m'n vriend me overal, bij iedereen gezocht: ik wil geen ruzie, 'k zeg excusie, en ik lach m'n liefste lach,
Ik kus hem op zijn voorhoofd en beloof hem: 't wordt jouw dag
En ik zing alleen voor jou, wat er ook gebeurd - ik lach!