Uren- en urenlang zit ik gebogen
Over mijn roodhouten schrijfkabinet
Urenlang staar ik met brandende ogen
Naar een vergeeld jongedamesportret
Rondom mij heen ligt de wereld in ruste
Maanlicht vermengt zich met geur van jasmijn
Zo was de nacht dat voor 't eerst ik haar kuste
Nimmer zal ik zo gelukkig meer zijn
Zij was gekleed in ripspiqué
In ripspiqué, in ripspiqué
In een japon van ripspiqué
Van bronsgroen ripspiqué
Waar is die hemelse zomer gebleven
Die mij met Elsa tezaam heeft gebracht
Steeds weer en steeds weer zolang ik mag leven
Welt uit mijn boezem die bittere klacht
Kon er op aarde een liefde ooit bloeien
Tederder dan tussen Elsa en mij
Kon nog iets anders mij lokken, mij boeien
Dan het verpozen met haar aan mijn zij
Zij ging gekleed in ripspiqué
In ripspiqué, in ripspiqué
In een japon van ripspiqué
Van bronsgroen ripspiqué
Toen zonk ik weg in de draaikolk der zinnen
Werd onze reine verknochtheid besmet
Want ik ging Elsa te heftig beminnen
Tijdens die nacht van het eerste couplet
Toen zij de bovenste knoop voelde springen
Stiet zij mijn eerloze hand van zich af
Dat was het eind van mijn lusthandelingen
Die zij mij nimmer, ach, nimmer vergaf
Zij bleef gekleed in ripspiqué
In ripspiqué, in ripspiqué
In een japon van ripspiqué
Van bronsgroen ripspiqué