Het jongenshart Dat zingt van grote verten Dat klopt van eeuwig vrij Van eeuwig vrij klopt het jongenshart Het jongenshart Dat rilt van dwaze liefde Dat huilt van nooit meer wachten Van nooit meer wachten huilt het jongenshart Het jongenshart Dat roept van grote daden Dat schreeuwt van hete nachten Van hete nachten schreeuwt het jongenshart Het jongenshart, dat zucht van onbegrepen dat tiert van nu of nooit Van nu of nooit, tiert het jongenshart Het zingt, het klopt, het rilt Het trilt, het bonkt, het beeft, het raast Voor eeuwig alles wil het jongenshart Het jongenshart Dat dreunt van heftig wezen Dat kreunt van geile lust Van geile lust kreunt het jongenshart
Het jongenshart Dat slaat van zachte dromen Dat pompt van heldenmoed Van heldenmoed pompt het jongenshart Het jongenshart dat bonkt van wild verlangen, Dat beeft van tederheid van tederheid beeft het jongenshart Het zingt het klopt het rilt Het trilt het bonkt, het beeft, het raast Voor eeuwig alles wil het jongenshart Het jongenshart Dat raast van alles willen Trilt van verlegenheid Van verlegenheid trilt het jongenshart De man kijkt in de spiegel Ik zie een grote man Van pijn en zijn gehard Met lief en leed getart Die vecht tegen zijn tranen Want binnenin bonkt onverminderd hard Het eeuwig jongenshart