Het begon met een verhouding,
onstuimig, veelbelovend.
Er was al gauw een trouwring
en een comfortabel huis.
Toen volgde de verbouwing.
We leden aan het onvermogen
waar ook geen kind aan helpt.
Muren werden weggebroken.
Het huis was in gevaar,
voor ons geen veilig onderkomen.
Muren bezweken links en rechts,
de structuur werd aangetast.
Aan ons verloren evenwicht
werd de omgeving aangepast,
verdiepingen genadeloos ontwricht.
Het huis leek op een bouwval,
stond met moeite overeind
dank zij een tijdelijke steunbalk,
want het huis had veel te lijden
en het was totaal verzwakt.
De melkboer en de bakker
hebben nooit iets in de gaten,
maar de muren hebben oren
en in de sponningen en kieren
ligt het stof van vele jaren.
Dit huis heeft te veel gezien.
Te veel jeugd ging hier verloren,
kinderen die het eens verlieten
en het altijd gaan verlaten.
Vernieuwing die verwarring sticht
en mensen wakker schudt,
waardoor een buurt wordt opgeschrikt.
En iedere mokerslag
is een slag in het gezicht.
Op het gevaar af te worden bedolven
onder het eeuwenoude puin
waarmee we alles hadden verloren,
hebben we ons huis verbouwd
en aan leefruimte gewonnen.