Wie vertelt me van het leven?
Grote broer, die weet het best.
Als ik groot ben, wil ik even
groot en sterk zijn als de rest.
De poes vindt van niet.
Hij zegt: ik kan hem nu verstaan.
Als ik groot ben, is dat van de baan,
want grote mensen praten niet met poezen.
En nu ben ik groot
en belangrijk en student.
Grote broer, je bent nu dood,
ik heb je nooit als vriend gekend.
Je bent een zware man,
je bent een grote vreemde vader.
Een meneer die het weten kan.
Maar voor mij ben je alleen maar een verrader.
Vlinders zongen in de bomen,
vogels zaten op mijn hand.
Kleine man, je bent aan 't dromen,
kom gebruik nu je verstand.
En dat heb ik nu gedaan.
Eerst was verstand een heel nieuw spel,
de poes kon ik niet meer verstaan,
de school werd na een week een hel.
Het paradijs is niet voor grote jongens.
Tot dusver heel normaal,
iedereen wordt eenmaal groot,
het overkomt ons allemaal
en een ieder sterft zijn kinderdood.
Je wordt een grote vent,
je wordt een trage lange jongen
die Tacitus en Wolkers kent
en al zijn dromen netjes heeft verdrongen.
Vlinders moeten rupsen worden,
vogels kruipen in hun ei.
Vliegen hoort niet in de orde
van de mensenmaatschappij.
Toch is er soms een weg.
Toch is er iets dat overleeft
en soms dan kan je even weg
omdat wie wil wel vleugels heeft,
al is het dan alleen maar om te dromen,
alleen maar om te dromen.