Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee,
hij zwemt weg van het strand,
maar neemt bepaalde beelden met zich mee
van wat hij achterliet op het land.
Hij zwemt en denkt niet aan later,
hij heeft geen last van angst of aarzeling.
Boven hem lucht, onder hem water,
een zwemmer is een enkeling.
Hij baant zich een weg door het water,
hij is al flink op weg naar Engeland.
Achter zich hoort hij geschater,
iemand die achterbleef op het strand.
Wat meegaat, dat laat hij ook achter,
wat in de war van een herinnering
kijkt hij eens om en zwemt wat zachter:
verdriet is een vertragend ding.
De kust is een vage belofte,
het koude water de verzekering,
dat hij alles waarin hij geloofde
niet zonder reden door iets nieuws verving.
Een zwemmer zwemt, hij zwemt in zee,
hij zwemt weg van het strand,
maar neemt bepaalde beelden met zich mee
van wat hij achterliet op het land.