Het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt voorbij.
Voorbij de stad waar niets meer wordt geladen,
er liggen voor de waag geen schepen meer.
Ze varen door want de bolders en de kaden
hebben plaatsgemaakt voor het verkeer.
En het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt voorbij.
Zoals het steeds voorbij zal blijven stromen.
Het water gaat, wat blijft is de rivier.
En wat er ook voor andere tijden komen,
hij stroomt voorbij en blijft toch altijd hier.
Het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt voorbij.
Het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt,
het Spaarne stroomt voorbij.
Voorbij de brug, voorbij de laatste huizen,
voorbij de werven en het stoomgemaal.
Het Spaarne stroomt, maar niet voorbij de sluizen,
het eindigt naamloos in een zijkanaal.