Je bent zo lief, zo sensueel,
zo onnavolgbaar spiritueel.
Je praat en lacht en iedereen
staat vol bewondering om je heen.
De mannen kijken en ze doen
de grootste moeite voor een zoen.
Je bent geliefd, je bent echt in,
maar niemand krijgt bij jou zijn zin.
Want jij voelt niets voor zulke pret,
je wilt alleen maar vroeg in bed.
Je slaapt nog met een teddybeer
in plaats van met een knappe heer.
Met open ramen in de kou
als een sportieve flinke vrouw.
Je gaat nooit uit, nooit naar een tent
omdat je steeds in training bent
voor een of andere roeiwedstrijd.
Je hebt voor feesten echt geen tijd.
Alleen het fuifje van je club,
een feest met enkel Seven Up,
waar overal de trainer gluurt
en je om tien uur huiswaarts stuurt.
Dan haalt je pa je steevast weg
en als ik je welterusten zeg,
dan kijkt de vent me nijdig aan
en zegt tot jou: kom mee, we gaan.
Ach lieve Heer, dat heb je nou
met zo'n vervloekt sportieve vrouw.
Wat hoor ik nou: je bent verliefd?
Ach zo... nou, alsjeblieft.
Op wie? Ach zo, ja ja, ik zie 't.
Wie is die vent? Ken ik hem niet?
Oh dat is die, ja zeg wat fijn.
Zoiets moest toch verboden zijn.
Nou gaat ze met zo'n bleke feut,
zo'n stuk verburgerlijkt pineut
met van dat gele bloempothaar.
Die twee die vormen nu een paar
en trainen heftig allebei
voor die verdomde roeierij.
Ach lieve Heer, dat heb je nou
met zo'n vervloekt sportieve vrouw.
Prince Amor, hoog verheven,
wat moet ik met die meid?
Het vergalt mijn hele leven
tot in der eeuwigheid.
Ik heb geen seconde rust meer,
daarmee is het gedaan.
De kans dat ze me kust, Heer,
is thans teniet gedaan.
Ach lieve Heer, dat heb je nou
met zo'n vervloekt sportieve vrouw.