Geef de reiziger een stoel, geef hem brood en droge kleren, laat hem zitten bij de haard. Hij is overal geweest, hij die alles heeft verloren, hij die nooit iets heeft bewaard. Haal flessen uit de kelder en haal muziek in huis. Laat iedereen het horen: de reiziger is thuis. Geef de reiziger het woord, laat de reiziger vertellen, maar hij schudt zijn hoofd en wacht. Hij heeft overal gezocht, hij heeft nergens iets gevonden en hij heeft niets meegebracht. Hij zegt: ik ben veranderd, ik ben hier niet meer thuis. Maar laat de kinderen komen, de kinderen van dit huis. Laat de kinderen komen, laat de kinderen komen, ik heb aan ze gedacht. Ze zullen mij niet kennen en ze zullen mij niets vragen. Ze hebben niets verwacht. En niemand zal begrijpen wat ik doen kom in dit huis. Maar de kinderen zullen zeggen: de reiziger is thuis. Geef de reiziger een stoel, geef hem brood en droge kleren, laat hem zitten bij de haard. Hij is overal geweest, hij die alles heeft verloren, hij die nooit iets heeft bewaard. Haal flessen uit de kelder en haal muziek in huis, en laat de kinderen komen, de kinderen van dit huis.