Je bent zo lief, zo sensueel, zo onnavolgbaar spiritueel. Je praat en lacht en iedereen staat vol bewondering om je heen. De mannen kijken en ze doen de grootste moeite voor een zoen. Je bent geliefd, je bent echt in, maar niemand krijgt bij jou zijn zin. Want jij voelt niets voor zulke pret, je wilt alleen maar vroeg in bed. Je slaapt nog met een teddybeer in plaats van met een knappe heer. Met open ramen in de kou als een sportieve flinke vrouw. Je gaat nooit uit, nooit naar een tent omdat je steeds in training bent voor een of andere roeiwedstrijd. Je hebt voor feesten echt geen tijd. Alleen het fuifje van je club, een feest met enkel Seven Up, waar overal de trainer gluurt en je om tien uur huiswaarts stuurt. Dan haalt je pa je steevast weg en als ik je welterusten zeg, dan kijkt de vent me nijdig aan en zegt tot jou: kom mee, we gaan. Ach lieve Heer, dat heb je nou met zo'n vervloekt sportieve vrouw. Wat hoor ik nou: je bent verliefd? Ach zo... nou, alsjeblieft. Op wie? Ach zo, ja ja, ik zie 't. Wie is die vent? Ken ik hem niet? Oh dat is die, ja zeg wat fijn. Zoiets moest toch verboden zijn. Nou gaat ze met zo'n bleke feut, zo'n stuk verburgerlijkt pineut met van dat gele bloempothaar. Die twee die vormen nu een paar en trainen heftig allebei voor die verdomde roeierij. Ach lieve Heer, dat heb je nou met zo'n vervloekt sportieve vrouw. Prince Amor, hoog verheven, wat moet ik met die meid? Het vergalt mijn hele leven tot in der eeuwigheid. Ik heb geen seconde rust meer, daarmee is het gedaan. De kans dat ze me kust, Heer, is thans teniet gedaan. Ach lieve Heer, dat heb je nou met zo'n vervloekt sportieve vrouw.