Hij was maar een dichter van één vel Een kastelijnsnieuwtje, dat nog wel Toen hij, te laat reeds, klopte aan de hemelpoort Had Amsterdam nog nooit van hem gehoord Maar de engel boog voor hem als een cha**eur "O ja, meneer, u is terecht bij deze deur" In 't portaal weerklonken vreugdezangen De penclub had hem nooit zo goed ontvangen De dichter dacht: "Verdomd, ik mag erin" Hij had getwijfeld, maar dit soepele begin Schonk hem bewijs der hemelse gerechtigheid "Straks", dacht hij, "krijgt m'n werk nog eeuwigheid" "En valt mijn bundel door een drukje op de knop Van Vriesland toch als meesterwerkje op" Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot En mompelde: "Ga ik dan niet teloor, god?" De engel vroeg: "Hebt u een wens of een bevel? Als het niet te dol is, looien wij dat wel Een wolk alleen, of liever bij een vriend Om wiens verscheiden u onmatig hebt gegriend?" "Naast Shakespeare", riep de dichter ambitieus Tegen de engel die niet grijnsde om zijn keus "Goed", zei hij, "ik zal dadelijk voor u bellen Maar wilt u mij die naam dan even spellen?"