Mijn lieve vent, als ik jou zo zie slapen Zo heerlijk rustig op jouw peluwtje van dons Dan moet ik dikwijls denken aan de stakkers Die het zo veel minder hebben, schat, dan jij bij ons Dan zie ik ze voor me, met hun bleke snuitjes Dan zie ik ze voor me, met een ingevallen mond En ook hun bedje zie ik in gedachten Wat vuile lompen op een koude harde grond Ze dragen nooit, als jij, een wit hansopje Ze hebben menigmaal geen hempje aan hun lijf Ze horen nooit een vriendelijk wiegeliedje Hun oogjes sluiten bij gemor en bij gekijf En als ze dromen is het van de slagen En van de snauwen die ze kregen overdag En o zo zelden speelt er om hun lippen Wanneer ze slapen, eens een glimpje van een lach Ze komen 's morgens uit de nauwe sloppen Waar nooit een sprankje van een zonnestraaltje valt Ze kijken angstig om naar het gore krotje Waar vader dreigend achter hen zijn vuisten balt En op hun zwakke krom gegroeide beentjes
Gaan ze de hele dag weer schuren langs de straat En in hun lege, hongerige maagjes Komt het afval, dat een hond nog liggen laat Mijn lieve vent, als ik jou zo zie slapen Zo heerlijk rustig, in je mollig warme bed Dan wordt er dikwijls naast jouw blozend snuitje Opeens een beeldje van zo'n schooiertje gezet En dan voel ik het opeens zo heftig Dat er een onrecht is in onze maatschappij Want is zo'n arme, kleine bleke schooier Niet ook een mensenkind, onschuldig zoals jij? En ben je later eenmaal man geworden Kijk dan maar nooit minachtend op een schooier neer Maar vind in het steunen en het troosten der misdeelden Je mooiste levensdoel, mijn schat, je grootste eer En wil een schooier je zijn hand soms reiken Let op zijn hart, kind en kijk niet naar zijn kledij Want dikwijls vind je in de fijnste kleren De grootste schooiers juist in onze maatschappij