De deuren van ons huis, Ze staan wagenwijd open. Aan de sporen kun je zien, Hier heeft iemand gelopen. Heeft alles wat ons dierbaar is Aangeraakt, kapotgemaakt. Maar wat het aller-ergste is, En dat schokt me het meest. Aan de sporen kun je zien, Dat ik dat ben geweest. Alles wat we hadden, Is verworden tot een bende. Ik dacht dat ik jou trouw zou zijn, Ik dacht dat ik mij kende. Maar niets bleek minder waar te zijn, Ik loog. Ik gooide onze ruiten in,
Dat ik dat ben geweest. Nu zit ik zwijgend op de bank En kijk hoe jij je leven uit mijn leven haalt, in een tas doet en voorgoed, De deur achter je dicht slaat. En je gaat. Straks als een ander naast je loopt, En als wij niet meer kussen. Weet ik het was zo mooi geweest Maarja, er kwam iets tussen. Straks als iemand jou liefje is, Pas dan, pas dan besef ik werkelijk Dat ik dat ben geweest. Dat ik dat ben geweest. Dat ik dat ben geweest.