Getrouw zijn met zijn haar en met zijn huid Getrouwd zijn met zijn hersens en zijn handen En elke dag opnieuw aan hem verpanden En 's avonds zien hoe hij zijn ogen sluit En 's morgens zien hoe hij de kaas hanteert Hoe hij die met een schaaf zit uit te hollen Hoe hij een goed stuk kaas zit te verknollen Totdat je keihard roept verkeerd De nacht verzoent de morgen trekt een grens Hier zit ik en ginder zit een ander mens Liefste vreemde liefste vreemde die ik ken Wie of wat of waar ik ben Ik ben van jou, ik ben je vrouw Liefste vreemde, vreemde liefste Witte raaf Man ik trek je ooit aan repen met die schaaf Vertrouwd zijn met de liedjes die hij gromt Vertrouwd zijn met zijn buien en zijn bloemen En elke nieuwe dag naar hem vernoemen En ongedurig wachten tot hij komt En ongedurig kijken wat hij doet Hoe hij zijn peuken weg mikt in de wasbak Of telkens in een andere schone asbak
Totdat je bloed ziet voor je ogen, bloed Geen ruzie en geen kruiddamp, enkel rook Hier zit ik en ginder zit die ander ook Liefste vreemde liefste vreemde die ik ken Wie of wat of waar ik ben Ik ben van jou, ik ben je vrouw Liefste vreemde, vreemde liefste Blanke god Man ik wring die peuken nog eens door je strot Benauwd zijn voor het opgekropt chagrijn Benauwd zijn voor de kleine ergernissen En elke dag opnieuw opnieuw beslissen Om vast te houden aan de grote lijn Om vast te houden en om jarenlang Driehonderdvijf of zesenzetig malen Zijn overjas uit een fauteuil te halen Te zeggen wacht die hang ik op de gang Te weten hier zit ik en daar zit hij Wat denkt ie wel Wat denkt ie wel van mij Liefste vreemde liefste vreemde die ik ken Wie of wat of waar ik ben Ik ben van jou, ik ben je vrouw Liefste vreemde, vreemde liefste Houte klaas Hier een asbak en een boterham met kaas