O herders verlaat uw bokjes en schapen
De machtige Heer, die 't al heeft geschapen
Is ons geboren, die al waert verloren
Te kribbe geleid in eene stal
O mensen, om Adams val
Hij wordt nu gevonden
In doekjes gewonden
De moeder en maged is één
De geest van den Heer aan ons scheen
Spoedt dan herderkens, u op de been
Herderkens loopt, loopt, herderkens loopt, loopt
Herderkens loopt, loopt, herderkens loopt, loopt
Zingt hem toe 't kindeke teer
Sus, sus en schreit toch niet meer
Kom laat ons dan gaan, het kindje bezoeken
Der werelden Heer, gewonden in doeken
Die thans onze kudde der wolven zal schutten
Die hier in die kleine kribbe leijt
Zo heeft het ons d'engel gezeit
De herderkens zingen
De lammerkens springen
En hemel en aard' schept geneugd
Zij zingen in God verheugd
Aan de mensen in vrede en deugd
Kindeke slaapt, slaapt, kindeke slaapt, slaapt
Kindeke slaapt, slaapt, kindeke slaapt, slaapt
Zingt hem toe 't kindeke teer
Sus, sus en schreit toch niet meer
Maar eer wij nog gaan, al d'andren opwecken
En eer wij van hier naar Bethlehem trekken
Wat zullen wij geven
Ten welkom in t'leven
In deze zoo lange koude nacht
Zoo dient hem een beddeken zacht
Zoo 't schreien mocht willen
Wij zullen het stillen
En troosten met spel en gesanck
En fluiten een hele nacht lanck
Zullen zingen met zoet e klanck
Zingen in vreugd, vreugd, zingen in vreugd, vreugd
Zingen in vreugd, vreugd, zingen in vreugd, vreugd
Zingt hem toe 't kindeke teer
Sus, sus en schreit toch niet meer