Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Ik heb inmiddels al een aardig reservoir
En als ik dan vraag: "He welke ik is eigenlijk waar"
"Ik, ik, ik", roepen mijn ikken dan door elkaar
En dan zwaai ik met mijn voorzittershamer
Verzoek om stilte in mijn bovenkamer
En dan geef ik met een vorstelijk gebaar
Het woord aan mijn ik van negen jaar
Hij woont nog in mijn binnenkant
Kijk, daar loopt-ie met een gulden voor de kapper
Maar hij geeft zijn gulden uit aan veterdrop
Want hij vindt: 't maar een stomme lul, die kapper
Wat je ook vraagt, hij knipt altijd zo'n stekelkop
Kijk hem daar nou huilend op de gang staan
Hij is er weer een keertje uitgezet
Omdat-ie, en dat was gewaagd
Bij godsdienst heeft gevraagd
"Pater, God die weet toch alles?"
"Dus hij weet ook wat ik wil"
"Als dat dan het geval is, heb ik toch geen vrije wil!"
Kijk, daar bindt-ie met een elastiekje
Vier pennen op een rijtje naast elkaar
Omdat-ie na moet blijven, strafwerk moet schrijven
Met vier pennen is hij lekker sneller klaar
Kijk hem daar nu eens fantastisch scoren
Juichend loopt ie terug over het plein
"Goed he, met zijn linkerbeen"
"Hoezo? Hij was er overheen!"
"Joh, hij was er helemaal niet overheen"
Roept hij over het plein
"Joh, dat leek maar zo d'r overheen
Dat komt door die keeper joh
Die is veel te klein!"
Kijk, daar loopt-ie met zijn rood-oranje vlieger
Naar het landje waar je zo goed vliegeren kan
Zijn vlieger klimt omhoog, nog hoger dan de regenboog
En dan verstuurt-ie langs de draad een telegram
Waarop-ie met een potlood heeft geschreven
"Sorry God, misschien een beetje raar
Maar ik wil iets hebben, wat zelfs Sinterklaas maar niet wil geven
Ik wil zo graag een La**iehond, met van dat La**iehaar
Een La**iehond, met van dat La**iehaar"
Kijk, daar wordt-ie wakker in de winter
Hij kan even niet geloven wat ie ziet
Moet je horen hoe ie schreeuwt
"Het heeft vannacht gesneeuwd!"
Moet je zien hoe snel-ie in zijn kleren schiet
Kijk hem daar nu kwaad op Sinterklaas zijn
Wat-ie gekregen heeft, vindt ie geen flikker aan
Hij vindt het: 'achterlijk en stom
Vooral die goudvis in die kom!'
Op zijn verlanglijst stond een La**ie boven aan
En in de lente gaat-ie kikkervisjes vangen
En in de zomer fietst-ie helemaal naar Wa**enaar
Hij knikkert in de knikkertijd
Daar raakt-ie dan zijn knikkers kwijt
Dan huilt-ie thuis weer nieuwe bij elkaar
Ach, mijn ik van negen jaar die alles meeheeft
Die door zijn moeder op zijn wenken wordt bediend
Hij snapt niet dat-ie in een paradijs leeft
Dat zijn vader elke dag voor hem verdiend
Maar het stomste van mijn ik van negen jaar is
Dat weet ik zeker, omdat ik hem goed ken
Het stomste wat-ie wil, met zijn kleine vrije wil
Hij wil groot zijn, net zo groot als ik nu ben
Hij wil groot zijn, net zo groot, als ik nu ben
Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Het woord is nu aan mijn ik van twintig jaar
Mijn ik van twintig jaar, die denkt in uitroeptekens
In zwart en wit, dwars tegen alles in
Gematigd en voorzichtig zijn, vindt-ie
Water bij de wijn
Hij wil alles of niks en niks er tussen in
En later, joh, da's voor hem allang begonnen
Hij heeft genoeg aan een acoustische gitaar
En dat later zal er trouwens later anders uitzien
Voor 'The times they're changing', reken maar
Kijk, daar zit-ie op zijn kamer met zijn vrienden
Hij heeft die middag alle platenzaken afgezocht
En voor het geld dat-ie op zaterdag verdiend heeft
De nieuwste van Bob Dylan net gekocht
Kijk, ze drinken en ze praten over vriendschap
Die zal voor eeuwig zijn, 'an everlasting song'
Ze gaan nooit meer uit elkaar, zeker weten, reken maar
En Bob Dylan zingt: 'May you stay forever young!'
En Dylan zingt 'May you stay forever young!'
Een rugzak vol met idealen, dat is mijn ik van twintig jaar
Dat wordt later bakzeil halen, want die zak is veel te zwaar
Soms roep ik mijn ikken bij elkaar
Het woord is nu aan mijn ik van dertig jaar
Mijn ik van dertig jaar is teruggekomen
Van: "Zeker weten, zwart en wit" en "Ik heb gelijk!"
Hij nuanceert met zijn verstand
De waarheid tot een diamant
Die steeds van kleur verandert als je anders kijkt
Hij geeft absoluut het voordeel aan de twijfel
Maar soms krijgt-ie opeens zo'n heimwee naar
Dat stompzinnige geloof in idealen
Van zijn uitgesproken ik van twintig jaar
Kijk, daar kiest-ie nog een keertje voor de vrijheid
Maakt z'n verkering uit en zegt z'n baantje op
Maar hij heeft veel te snel beslist, zich vreselijk vergist
Hij kan geen kant met al die nieuwe vrijheid op
Kijk, daar wordt-ie wakker met een kater
De grote ongebonden, vrije twijfelaar
Ach, kwam zijn moeder maar, met een glaasje water
Ach, was-ie maar weer veilig negen jaar
Ach, mijn ik van dertig jaar, wordt nooit geen negen meer
Hij wordt al aangesproken met: meneer
Laatst riep ik weer mijn ikken bij elkaar
En toen ik weer eens vroeg "He welke ik is eigenlijk waar?"
Zeiden mijn ikken opeens: "Zeg jij het maar
Jij bent de oudste, de ik van veertig jaar!"
En toen ik zei: "Dat zou ik eigenlijk niet weten"
Zeiden mijn ikken: "Da's helemaal niet waar
Weet je wat jij bent, joh? Je bent ons niet vergeten
Daarom roep je ons nog altijd bij elkaar"
Je bent die jongen met die rood-oranje vlieger
Die af en toe nog blij is als het sneeuwt
Je bent die jongen met lang haar
Van twintig jaar, met een gitaar
Die af en toe nog weleens over onrecht schreeuwt
En soms ben je die jongen weer van dertig
Van: "Ik weet niet, misschien, bekijk het maar"
Je bent een dromer, een drammer, een twijfelaar
Een ik van veertig jaar, die nog geen ikje is vergeten
En nog vaak van ons wil weten
Maak ik jullie af en toe nog wel eens waar