Het begon met een verhouding, onstuimig, veelbelovend. Er was al gauw een trouwring en een comfortabel huis. Toen volgde de verbouwing. We leden aan het onvermogen waar ook geen kind aan helpt. Muren werden weggebroken. Het huis was in gevaar, voor ons geen veilig onderkomen. Muren bezweken links en rechts, de structuur werd aangetast. Aan ons verloren evenwicht werd de omgeving aangepast, verdiepingen genadeloos ontwricht. Het huis leek op een bouwval, stond met moeite overeind dank zij een tijdelijke steunbalk, want het huis had veel te lijden en het was totaal verzwakt.
De melkboer en de bakker hebben nooit iets in de gaten, maar de muren hebben oren en in de sponningen en kieren ligt het stof van vele jaren. Dit huis heeft te veel gezien. Te veel jeugd ging hier verloren, kinderen die het eens verlieten en het altijd gaan verlaten. Vernieuwing die verwarring sticht en mensen wakker schudt, waardoor een buurt wordt opgeschrikt. En iedere mokerslag is een slag in het gezicht. Op het gevaar af te worden bedolven onder het eeuwenoude puin waarmee we alles hadden verloren, hebben we ons huis verbouwd en aan leefruimte gewonnen.